het door rubber omrande glas
te kijken naar mijn bijzondere was
en ziet hoe in het schuimend sop
zijn rubberlaarsjes op de kop
een rondedansje maken
waarbij ze terloops mijn gympen raken.
Hij volgt zijn laarsjes op de voet,
van zijn voetjes zie ‘k enkel zijn teentjes,
dan strekt hij zijn slapende beentjes
en kijkt reikhalzend toe
hoe ik het deurtje opendoe,
de laarsjes volprop met stukken krant,
zijn knuistjes drukken tegen mijn hand.
Nu, ruim twintig jaar later
staan reuzenlaarzen op een krant
te soppen van het water.
Coby Poelman-Duisterwinkel
Uit: "Granaatjes met een gouden slot"