Al zo vaak schreef ik over moeder
maar eigenlijk nooit over hem
terwijl ik zoveel met hem optrok,
nog hoor ik soms zijn tweede stem.
Als ik in bed lag bespeelde hij het orgel
ik luisterde stil naar het oefenspel,
de psalmen en gezangen die hij speelde
lukten zonder oefenen ook wel.
Soms denk ik aan hem als ik zaagsel ruik
dan zie ik hoe hij in de werkplaats werkte.
Wat hij daar maakte vond ik puik
al denk ik dat hij daarvan niet veel merkte.
Als hij het orgel in de kerk bespeelde
mocht ik soms bij hem spelen met mijn pop,
ik weet nog dat hij pepermunten deelde
en die van mij was altijd heel snel op.
Ook ging hij wel eens met me schaatsen,
met onze armen voor gekruist,
ik zag de ijzers in het ijs weerkaatsen,
we bleven dan heel lang van huis.
We gingen eens naar ‘t vuurwerk kijken
maar daarvoor was ik vreselijk bang
en toen ik dat aan hem liet blijken
verliet ik op zijn schouders het gedrang.
Ik was pas negentien toen hij al heenging.
Hij haalde net de zestig, ’t was zo onverwacht,
pas nu ik ’t schrijf komt de herinnering
weer aan zijn liefde en dat geeft me kracht.
De liefde voor muziek die hij me meegaf,
die nog na zoveel jaren mij behaagt
troost mij zoals de Herder met zijn staf,
dan voelt het even weer of zijn muziek mij draagt.
Coby Poelman-Duisterwinkel.
Gepubliceerd in: "Velden vol melodieën" (2016)