Twee oude mensen, hij groot, zij klein,
je komt ze overal tegen.
Zijn gang is onzeker want in zijn brein
heeft een stoorzender toegang verkregen.
Zij gaat voorover gebogen haar weg.
Haar schouder net boven zijn middel.
Ze kunnen niet met en niet zonder elkaar,
voortdurend klinkt hun gekibbel.
Hij mag van de dokter niet meer achter ´t stuur,
zij neemt deze taak van hem over,
volgt de bochten heel secuur,
zijn gezelschap is niet overbodig.
“Ja maar” roept hij als ’t licht springt op groen;
de motor jankt en ze hobbelen voort.
Hij wijst naar een bord met “Domie’s toen”
maar zij gaat er niet mee akkoord.
Ze zijn onderweg naar de “Jeux de Boules”,
haar baseball-cap weert de zon.
Hij zwaait naar de teamleider van de poule,
“Zeg, draai daar de auto maar om.”
Twee oude mensen, hij groot, zij klein,
hij zwaaiend met armen en benen.
Zij knijpt de tas met ballen haast fijn,
heeft moeite hem bij te benen.
Wankelend gooit hij een bal op het pad,
de wedstrijd is begonnen.
Twee oude mensen gaan voldaan weer op pad,
zij hebben vanmiddag gewonnen!
Coby Poelman-Duisterwinkel
Uit: "Granaatjes met een gouden slot"