Anderhalf is hij nu,
zijn woordenschat heeft zich enorm uitgebreid.
Als mamma iets
zwarts omhoog houdt en vraagt wat is dit, roept hij met een
grijphandje in de lucht; aftanbediening! Op opa’s auto ontdekt hij
de o van opa, op het nummerbord van mamma’s auto de j van jas en in
zijn boekje wijst hij de b van beh, de a van aap, de p van pappa en
de m van mamma.
Dan komen de
kaartjes aan de beurt. Hij noemt op wat mamma omhoog houdt. Olifant,
siraf, banaan, mijn oren en ogen staan versteld van alle woorden die
daarop nog volgen. Zes weken waren ze met vakantie. Dan staat hij op
en pakt me bij de hand. Omma, huis, hij neemt me mee naar binnen,
loopt naar de fruitschaal; appel, noot, peer, hij trekt een kastje
open; pannen. We lopen weer naar buiten. Opa, hoed, bal, abei, zijn
vingertje gaat omhoog, hij hoort een grasmaaier, een hond, een
vliegtuig, buurkinderen die hij niet kan zien door de heg. Omma, hij
pakt mijn hand en neemt me mee om de heg, hij wil de kinderen zien,
hij ziet een doorgang maar mag daar niet komen.
We lopen terug langs
mamma’s auto met de j van jas en opa’s auto met de o van opa, hij
draait even aan de trekhaakknop, wijst naar de poes en dan zijn we
weer bij mamma en opa.
Waar is de baby,
zegt mamma, hij trekt haar shirt omhoog en wrijft over haar buik. Dan
moet mijn shirt eraan geloven. Nee, omma heeft geen baby in de buik.
Oma is de mamma van mamma. Mamma is oma’s kindje. Hij dribbelt
alweer naar de grote bal. O, wat een schat. Niet in woorden te
vatten.
Coby Poelman –
Duisterwinkel
Geschreven in 2016